Door Anne Berk, kunstrecensent van Kunstbeeld en het Financieele Dagblad
(afb.Still uit de film Vulture in the Studio van João Onofre, 2002. Courtesy galerie Tanya Rumpff. Tent. Bird Watching, Vishal Haarlem, 17/11-23/12)
Op 3 oktober vond er een debat plaats in Amsterdam op initiatief van het Fonds BKVB en het Mondriaanfonds over de verdeling van de kunstsubsidies. De Fondsen pleiten ervoor bij gelijkblijvend budget scherpere keuzes te maken. Meer geld voor presentatie van kunst (dus meer geld voor musea) en nadruk op het subsidiëren van topkunst. Daarmee wordt de basis onder het bestaan van veel kunstenaars weggeslagen, met een verarming van het kunstaanbod als gevolg.
In het begeleidende boek Second Opinion zijn er geen cijfers naar voren gebracht om dit beleidsvoorstel te schragen. Er is niet gekeken naar hoe het in andere landen toegaat. Er is geen onderbouwing door e.a in een bredere context te plaatsen. En van een discussie was geen sprake. Zelfs de protestbrief van Lisa Couwenbergh, die door ruim 400 kunstenaars is ondertekend, werd niet besproken. Een gemiste kans.
Overheidssteun noodzakelijk
Er heerst op dit moment een klimaat waarin het profijtbeginsel als toverwoord dient. De markt is het panacee voor alle problemen, maar dat gaat voorbij aan de historische ontwikkelingen en de positie van de kunstenaar daarin. In de 19de eeuw vallen het hof en de kerk weg als opdrachtgever. En de opkomende middenklasse vult het gat niet op. Vooral niet omdat de kunstenaar sinds de romantiek niet meer in opdracht werkt. Hij is een ‘ziener’ die zich niet richt op ‘de markt’. Vanaf de zijlijn biedt hij ons reflectie op ons bestaan en dat is zijn waarde. En dat is ook het verschil tussen de kunstenaar en zijn commercïele collega: de reclameontwerper. Daarmee is zijn bestaan onzeker. Zoals van Gogh, die bij leven nooit één schilderij heeft verkocht, ook al was zijn broer kunsthandelaar. Hoe had Van Gogh kunnen schilderen als zijn broer hem niet had ondersteund? Dergelijke mecenassen zijn nu met een loepje te zoeken. Als de staat zich terugtrekt als mecenas vallen kunstenaars in een financieel gat.
De inkomens van kunstenaars zijn achteruit gegaan.
Willem Drees stelde in 1949 de Contraprestatie in omdat hij constateerde dat kunstenaars er sinds het einde van de 19de eeuw op achteruit zijn gegaan (zie Onmetelijk Optimisme, kunstenaars en hun bemiddelaars 1945-1970, Waanders, 2007). Logisch, want de uurlonen zijn gestegen en met de ambitie om unieke, arbeidsintensieve producten te maken werkt een kunstenaar per definitie oneconomisch: Zelfs arbeidsintensieve industrieën slagen er in het Westen niet in om concurrerend te zijn…
De Contraprestatie/BKR is terecht afgeschaft, omdat de selectie niet kritisch genoeg was. Maar dat euvel is verholpen nu kunstenaars niet automatisch worden gesteund. Ze moeten steeds opnieuw beurzen aanvragen en de toets der kritiek doorstaan. Veel kunstenaars konden een oeuvre opbouwen door de steun van de overheid. Bijvoorbeeld Corneille en Constant. Maar ook Lily van den Stokker, die schrijft hoe ze dankzij een beurs naar New York kon gaan. Inmiddels kan ze leven van haar werk en heeft ze de subsidie dubbel en dwars terugbetaald aan het Rijk via de belasting! (zie haar artikel op de site kunstsubsidiedebat.nl).
Maar blijft moeilijk om van je werk te leven. Slechts 14% van de kunstenaars heeft na aftrek een inkomen dat van meer dan 10.000 per jaar. 40% van de kunstenaars heeft een negatief inkomen. 62% heeft neveninkomsten uit andere werkzaamheden, 8% verdient helemaal niets met zijn werk. 18 % van de beeldend kunstenaars heeft een bijstandsuitkering. 3000 van de 15.000 kunstenaars maken gebruik van de WIK. Van de inkomsten van beeldend kunstenaars is 60% afkomstig van de particuliere markt en 40 % van overheidsgelden (uit ‘Kunst in getal’, Lien Heyting, NRC 11-7-03).
Verder lijkt er op dat, hoewel de kunstbegroting in zijn geheel is gestegen, de bedragen die direct ten goede komen aan kunstenaars zijn gedaald. In de periode van 2001-2005 werd er 4,3 miljoen euro uitgegeven aan beurzen, tegen 2,8 miljoen ! in 2004. In dezelfde periode nam het bedrag dat het SKOR spendeerde aan opdrachten af van 1.329.000 naar 776.000 euro. (uit Statistiek van landelijke subsidieregelingen voor beeldende kunst 2001-2005).
Belang van galeries en Kunstkoopregeling
Opmerkelijk is dat er in Second Opinion wordt gedacht aan het ondersteunen van musea, niet aan galeries en kunstuitlenen, terwijl zij het leeuwendeel van de inkomsten voor kunstenaars verzorgen. 130 miljoen euro aan verkopen per jaar (uit: rapport Artes 2007 in opdracht Nederlandse galeriehouders) is een aardige som, maar niet genoeg om kunstenaars een bestaan te verschaffen, volgens Truus Gubbels van de Boekmanstichting…
Er zijn te weinig kopers, slechts 4 % van de bevolking, een situatie die zal verslechteren als de succesvolle Kunstkoopregeling wordt afgeschaft (Artes 2007)… En kon je vroeger nog een inkomen kon verwerven als docent op de academie, nu wordt er daar alleen maar personeel ontslagen.
Meer geld voor musea gaat ten koste van kunst en kunstenaars
In 2005 kochten musea 130 werken ter waarde van 1.003 miljoen, die ten goede kwamen aan 86 internationale (!) kunstenaars. De Kunstkoopregeling was goed voor aankoop van 3283 werken ter waarde van 6.328 miljoen, die ten goede kwamen aan 1121 kunstenaars (uit Statistiek van landelijke subsidieregelingen voor beeldende kunst 2001-2005 Museale aankopen leveren daarmee een geringe bijdrage aan het inkomen van kunstenaars (en hang- en sta vergoedingen krijgen ze niet). Het is niet te verwachten dat kunstenaars erop vooruit zullen gaan als musea meer geld krijgen, integendeel. Het geld gaat dan naar de overhead van de instellingen.
Het idee van gelijk budget en scherpere keuzes werd eerder aan de orde gesteld in de nota Meer over Minder. Toen ging het echter, tot grote ongerustheid van de museumwereld, over de verdeling van het geld aan musea! Meer Geld naar Minder Musea, was het idee. En inderdaad, musea kampen met te kleine aankoopbudgetten door de gestegen kunstprijzen. Maar het enige museum dat sloot is De Paviljoens en dat deed veel stof opwaaien.
De problemen worden nu afgewenteld op de kunstenaars, een kwetsbare groep, die veel minder goed georganiseerd is dan de musea. Musea zijn goed voor 15% van het kunstbudget. En slechts 3,2% gaat naar beeldende kunst (zie vergelijkende site Europese landen culturalpolicies.net). Geef het geld aan de kunstenaars, zei Bart de Baere van het Muhka dan ook. De musea eten hen op!
De financiele problemen van musea moeten door henzelf worden opgelost, bijvoorbeeld door een 1/2tje met de 10.000 miljonairs in Nederland… Sponsorgelden in Duitsland en GrootBrittanie bedragen resp. 500 miljoen en 452 miljoen, tegen 50 miljoen in Nederland (culturalpolicies.net). De overheid kan stimulerende maatregelen nemen door sponsorgeld geheel of grotendeels aftrekbaar te maken, zoals in resp. GrootBrittanie en Duitsland. Of zoals in Belgie een investeringsmaatschappij Cultuurinvest, met 50% overheidgeld en 50% private financiers, die op lange termijn gelden aan culturele instellingen verstrekken.
Het argument dat er behoefte is aan meer presentatieruimten voor kunst nodig zijn gaat niet op. Het aantal musea is enorm toegenomen. Er zijn te veel, te snel wisselende tentoonstellingen, die daardoor niet de publiciteit en dus ook niet het publiek krijgen dat ze verdienen. Musea zouden moeten downsizen, aldus Alexander van Grevenstein, in plaats van upgraden (maar wel meer meer publieksactiviteiten aanbieden om de tentoonstelling heen). Musea zouden vaker kunnen samenwerken. Om kosten te drukken en optimaal publiek te trekken zouden tentoonstellingen zowel in Nederland als in het buitenland moeten rouleren.
Het subsidiestelsel maakt Nederland tot een Mekka voor internationale kunstenaars
Bij interviews op de Rijksakademie vertelden verschillende buitenlandse kunstenaars mij hoe blij ze waren dat ze even de vrijheid hadden om zich helemaal op hun werk te concentreren, zonder financiële druk. De afgelopen tien jaar zijn de academies geïnternationaliseerd, Rijksakademie en Rietveld voorop. Buitenlandse kunstenaars melden zich in grote getale, aangelokt door de aantrekkelijke subsidiemogelijkheden. En velen van hen blijven hier, hetgeen een stimulans is voor de Nederlandse kunst. Overigens is het niet zo dat Nederland uniek is met zijn subsidiestelsel. Ook landen als Finland en Zweden, maar ook Duitsland en Frankrijk geven kunstenaars inkomenssteun. En in Zweden is er intensief overleg tussen de ministeries van OCW, Sociale Zaken, Justitie, Werkgelegenheid enerzijds en culturele instellingen en kunstvakbonden anderzijds om de maatschappelijke positie van kunstenaars te versterken (cultural policies.net).
Topkunst heeft geen subsidie nodig
Wat is topkunst? Dat wat goed verkoopt? De huidige prijsstijgingen voor kunst op veilingen zijn misleidend: dat is alleen voor een klein clubje weggelegd. Maar die ‘topkunstenaars’ zoals Marlène Dumas of Michael Raedecker hebben geen subsidie nodig! Topkunst is betrekkelijk. Het is belangrijk je niet te laten leiden door de waan van de dag. Naast bekende kunstenaars als Marléne Dumas, Desiré Dolron of Folkert de Jong heb je ook een Willem den Ouden, Gabriëlle van de Laak of Ester Bruggink. Topkunst is niet synoniem met kwaliteit.. Op de Documenta stond prachtig werk van totaal onbekende kunstenaars, waaronder enkele Nederlanders en dat hadden er wat mij betreft meer kunnen zijn… de selectie van het echtpaar Buergel/Novak doet de hiërarchie in de kunstwereld op zijn grondvesten schudden. Welke criteria hanteren wij eigenlijk?
Vermeer had tijdens zijn leven slechts één verzamelaar. Van Gogh verkocht niet schilderij. Wat topkunst is zullen de generaties na ons bepalen. Laten tot die tijd vooral doorgaan met het ondersteunen van een brede groep kunstenaars. Ook al is ons het subsidiestelsel niet volmaakt, beter kan het niet. Het is daarbij goed dat de commissies van samenstelling wisselen. Een intendant leidt alleen tot grotere willekeur
Nederlandse kunstenaars maken werk van hoog niveau. Promotie schiet tekort
Dat weet men in het buitenland nog niet omdat er nauwelijks subsidies zijn voor promotie door ‘culturele ambassadeurs’. En omdat er te weinig Nederlandse kunstenaars op buitenlandse beurzen worden getoond. Het is een goed beleid om galeries die dat wel doen te ondersteunen… Maar ook musea kunnen een bijdrage leveren: door samen te werken/uit te wisselen met andere musea in het buitenland, zodat Nederlandse kunstenaars een podium in het buitenland kunnen krijgen.
Promotie is onmisbaar. Door educatie, dat nu al speerpunt is van beleid. Het is dus contraproductief om ‘Kunstenaars&Co’ op te heffen, waarbij kunstenaars leerlingen in aanraking brengen met kunst. Maar ook door meer geld voor cultuurprogramma’s op prime time uit te trekken. Zo is men zich in Engeland zeer bewust van de kwaliteit van de eigen kunstenaars. Antony Gormley kreeg een documentaire van een uur op de BBC en zijn expositie in de Hayward Gallery trok maar liefst 210.000 bezoekers. En er is een site met een archief met alle filmfragmenten over Engelse kunstenaars: artistsonfilm.org.)
Kunstbudget moet omhoog
We missen een Nederlandse Jan Hoet. We kunnen trots zijn op de Nederlandse kunst. Kunst wordt vooral gezien als iets dat geld kost, maar het levert ook iets op. Dat kan op termijn ook Nederland ook trekpleister voor toeristen maken. Hoeveel verdient Amsterdam nu aan het Van Gogh Museum? Zoals Richard Florida stelde in The Rise of the creative class(2002) creëeren culturele broedplaatsen een interessant vestigingsklimaat…Dat heeft men in Denemarken al begrepen. ‘De inspanningen van de regering op het gebied van cultuur en economie hebben een duidelijk doel, namelijk Denemarken uit te laten groeien tot creatieve regio van Europa. De Denen moeten een alternatief hebben voor Disney en Amerikaanse soaps. Het traditionele doel van cultuurbeleid, steun aan artistieke kwaliteit, blijft uiteraard van belang, maar dient een extra dimensie te krijgen,’ aldus het gezamenlijke rapport van de ministeries van OCW en Handel in Denmark’s Creative Potential. Culture and Business Policy Report 2000 (Cultuurbeleid in belendende landen, 22 feb 07) Het kunstbudget moet juist omhoog. Als we de Unesco-norm hanteren van 1% van de Rijksbegroting, zou het budget verdubbeld moeten worden van 470 naar 940 miljoen euro, aldus Agnes Jongerius, voorzitter FNV op 22 september 2006. Frankrijk spendeert meer dan 1% van de rijksbegroting aan cultuur en ziet cultuur als een manier om zich internationaal te profileren. ‘Force de frappe’ noemen ze dat. Kunst als visuele slagkracht. Nu wij nog.
Anne Berk, kunstrecensent van Kunstbeeld en het Financieele Dagblad, november 2007, aberk@xs4all.nl