“Wie?”, vraagt mijn moeder wanneer ik haar vertel dat ik Raymonde de Kuyper ga interviewen. “Roos, van Roos en haar mannen!”, roep ik door de telefoon. Ze had werkelijk geen idee—terwijl het programma toch zo zijn sporen heeft nagelaten in de ontwikkeling van mijn broer, zus, mijzelf en een flinke bult generatiegenoten.
Doorgaans maken volwassenen de dienst uit en daar hebben kinderen het maar mee te doen. Gelukkig was er in onze jeugd het VPRO-programma Roos en haar mannen, waarin de daadkrachtige Roos van der Zande (Raymonde de Kuyper), de rechtschapen Willem van Oorschot (Theo Schouwerwou) en ongeleid projectiel Gert-Jan van Rossum (Raymond Thiry) tegenwicht boden aan de fantasieloze grotemensenwereld door te laten zien wat het leven óók is: een gezellig explosieve en chaotische bende.
We leven in een tijd waarin mensen zonder te blozen vragen of ze even “iets tegen je aan mogen houden”; waarin we dood worden gegooid met termen als KPI’s, targets, opschalen en risk management; en een tijd waarin fantasten adviezen verlenen met verstrekkende gevolgen. Ondanks het feit dat ik nu bijna dertig ben, moet ik zeggen dat ik iemand mis zoals Roos; iemand die de absurditeit van dit soort toestanden blootlegt door de samenleving een spiegel voor te houden, een lachspiegel.
Ik ontmoet De Kuyper op het terras van café-restaurant de Plantage in Amsterdam, waar we worden omgeven met een kakofonie van stemmen, gerinkel van glazen, servies en bestek en ook de vogels van Artis maken zich nu en dan luidkeels kenbaar. Al met al een perfect decor voor een gesprek over een nogal hyperactief programma.
“Waarom?” is de vraag waarmee ik aftrap: waarom bestond Roos en haar mannen? Ik verwachtte een ideologische uiteenzetting, maar kreeg een ontnuchterend antwoord: “Wij waren er om op zondag alle Villa Achterwerk programma’s aan elkaar te praten. Een soort kinderopvang,” zegt De Kuyper lachend, “zodat er echt iemand op je zat te wachten als je 's ochtends wakker werd.”
Toen regisseur Ben van der Meyden aangaf dat hij ook niet wist of het wat zou worden, werd De Kuyper pas écht enthousiast van zijn voorstel: “Daardoor dacht ik nou, oké, laten we het proberen. Die twijfel, in plaats van ‘het wordt te gek, ik weet het zeker’, vond ik erg vertrouwenwekkend. Je weet het namelijk nog niet, want het is er nog niet. Dat je krankzinnig hard met elkaar werkt aan iets volstrekts abstracts, maar dat je het gevoel hebt hetzelfde voor ogen te hebben, dat is waanzinnig spannend. Dat is eigenlijk zo'n beetje het leukste wat er bestaat.”
Oorspronkelijk was het programma alleen bedoeld ter overbrugging van de zomer van 1996, maar er werd nog tien jaar aan vastgeplakt. Of elf, want in 2016 kwamen ze nog één keer terug voor een laatste seizoen. Het succes zat hem onder andere in de manier waarop de jonge kijkers werden benaderd: als gelijken. “Het moet natuurlijk niet té ingewikkeld worden,” zegt De Kuyper, “maar kinderen zijn gewend om zich door onbegrijpelijkheden heen te worstelen. En als je dan iets niet weet, dan kom je het misschien later nog eens tegen en dan weet je het wel, of je vraagt het aan iemand.”
Ook de timing speelt mee. “Er was voor het eerst een generatie waarvan je dacht die weten wel wat van het medium tv, die kan je laten zien dat iets op een bepaalde manier gemonteerd is bijvoorbeeld. Die kinderen mochten best weten hoe het in elkaar zit.” De Kuyper—of kan ik nu beter Roos zeggen?—trekt een zuur gezicht en mept een denkbeeldige microfoon van zich af: “Als de geluidsman bijvoorbeeld zijn microfoon in beeld had, dan gingen we dat juist expres een beetje aandikken.”
Niet vloeken
Anders dan nu kon je in de jaren negentig nog aankomen bij de NPO zonder waterdicht plan: “Je maakte toch een beetje wat je zelf leuk vond. Het was veel vrijer en je werd minder, of eigenlijk niet, op je vingers getikt. Ik had nog nooit iets gedaan voor kinderen en het verrassende vond ik dat je zoveel kanten op kon; je kon je een soort kinderfantasie permitteren.” Er was wel één voorwaarde: “We mochten niet vloeken. Ja, wel schelden enzo, maar niet eh… nou, eh… dat je zegt godverdomme.” “En die klappen dan?”, vraag ik. “Dat moest allemaal slapstick zijn. Althans, van onszelf dan, dus als iemand een knal voor zijn hoofd kreeg, dan had dat verder geen gevolgen. Het was gewoon beng! en niemand zei au.”
Ook onder volwassen riep het programma reacties op. Sommigen zagen Roos vanwege die straffe aanpak als een voorbeeld. De Kuyper: “Mensen zeiden dan jij laat je de kaas niet van het brood eten!” Maar in feite is het tegenovergestelde waar: “Ik bedoel, ze gingen er zo met de kaas vandoor! Ik vond dat zo wonderlijk… een volwassen vrouw denkt toch niet dat ik dat echt ben?”
Maar naast leuke berichten zaten daar ook kritische noten tussen van boze en bezorgde ouders, want die losse handen werden niet door iedereen gewaardeerd. De Kuyper: “Voor de buitenwereld was het altijd een punt van discussie, terwijl wijzelf zoiets hadden van nou ja, met die herhalingen enzo… Het was meer een demonstratie van Roos' zwakte. Dit zou je niet doen als normaal mens.” En dus bleef Roos gewoon lekker om zich heen slaan.
Tegenwoordig vindt het publieke debat in alle openheid plaats op social media en kan cancel culture van de ene op de andere dag het einde van je programma en carrière betekenen. Waar Roos in 2016 nog doodleuk kon zeggen “nee, het is juíst niet gevaarlijk”, zouden disclaimers nu de pan uit rijzen. “Ik denk dat het bij ons ook weleens heel raar had kunnen lopen”, aldus De Kuyper. “Ik ben heel erg blij dat we daar niet aan hebben meegedaan, aan al dat gehug. Je maakt iedereen zo ontzettend zwak en angstig.” Dat er van alles geagendeerd wordt vindt ze goed, maar over de toenemende lichtgeraaktheid zegt ze: “Het schept volgens mij meer afstand en ongemak. Ik denk dat er een enorme golf aan overdreven serieusheid op gang is. Over jezelf althans. Ik bedoel niet dat je de hele tijd zou moeten roepen ‘let niet op mij’, maar het is nu wel het andere uiterste, dat je denkt zullen we er weer eens een grapje over maken, of moet iedereen dan een week op bed liggen?”
Generatie Z schijnt minder risico’s te durven nemen dan voorgaande generaties. Tegenwoordig wordt een moment van onoplettendheid zomaar het internet op geslingerd en kan het onverhoeds viraal gaan. Sommige kinderen zijn zich daarom voortdurend bewust van hun gedrag. “Ook dan zal het helpen als je jezelf wat minder serieus nam”, zegt De Kuyper. “Als je een blunder slaat als kind is dat natuurlijk vervelend. Maar ja, je hele leven staat je de ene na de andere blunder te wachten. Voor mezelf vind ik het altijd heilzaam om angsten te overwinnen. Daar kan ik nog steeds dagelijks mee zoet zijn.”
Doe toch normaal
Ik leg haar de theorie voor dat Villa Achterwerk gemaakt werd door kunstenaars en dat eigentijdse kinder-TV – en dan doel ik op de vele show- en spel-formats die nu op zondagmiddag te zien zijn – gemaakt wordt door programmamakers. De Kuyper: “Ja dat is wel een goeie. Dit zijn meer concepten, waarvan de uitwerking niet verrassender is dan het concept. Het komt een beetje voorgekauwd over…” Nadrukkelijker articulerend nu: “Als je een vlotte, hippe presentator bent dan doe je zó, dus dan gaat iedereen dat zó doen. Ik sta daar erg van te kijken. Doe toch normaal, denk ik dan. Wij deden natuurlijk heel idioot, maar niet omdat we dachten dat het zo moest.”
Roos was allesbehalve ‘concept’. Kijk alleen al naar de kleding. “Het rode mantelpakje kwam uit mijn eigen kast”, zegt De Kuyper. “Toen we begonnen waren de plannen nog heel vaag en ik dacht ja, we moeten toch iets aan. Geen idee dat je daar dan tien jaar in rond blijft lopen.” “Lijkt Roos op Raymonde?”, wil ik weten. “Je bent niet helemaal iemand anders: het zijn plukjes van je eigen kinderachtige en hysterische zelf. Roos heeft een soort bazigheid die ik helemáál niet in me heb.” “Of is die bazigheid toch een plukje van jezelf?”, vraag ik een plagend. De Kuyper, lachend: “Ja, maar toch, op kinderachtige wijze. Ik ben niet bazig, maar als het zo doorzichtig is vind ik het leuk om het te spelen.”
De heilige graal, waar uiteindelijk alles in Roos' bedrijf om draaide, was de roze koek. De Kuyper: “Dat werd natuurlijk steeds uitzinniger. Het was zo'n hit dat die roze koekenfabriek er op een gegeven moment een extra productielijn bij kreeg. Daar waren ze natuurlijk reuzeblij mee.” Omdat ze graag iets terug wilde doen kwamen ze langs met een blinkende vrachtauto tjokvol roze koeken. “Het pa-ra-dijs!”, zegt De Kuper met kinderlijk enthousiasme, wanneer ze omschrijft hoe dat tafereel eruitzag. Onverhoopt vraag ik of ze zelf eigenlijk van roze koeken houdt. “Nee. Helemaal niet”, antwoord ze. “Ik had zo’n bureaula en zodra de camera even weg was dan spuugde ik ze daarin uit, of waar dan ook, maar het liefst in die la.”
Há, denk ik, maar goed dat ik met dank aan Roos en haar mannen de kunst van zelfspot aardig onder de knie heb. Die twee roze koeken in mijn tas gaan dus gewoon weer mee naar huis.
—
Deze tekst is geschreven in het kader van het AICA-mentorschap
Illustratie door de auteur