Edward Kienholz, The Hoerengracht, foto LA Louver, © Amsterdams Historisch Museum
In het onlangs verschenen juli-augustus nummer van Museumtijdschrift kritiseert hoofdredacteur Din Pieters enkele belangrijke Nederlandse musea. Ze leggen hun kwalitatieve lat te laag met als doel meer bezoekers te trekken: 'Musea zouden de verheffing van de bezoeker juist hoog in het vaandel moeten hebben'. Schieten musea te ver door in populisme? Lezers van deze AICA site worden uitgenodigd te reageren op Pieters artikel dat hieronder is opgenomen.
Door Din Pieters
'Bij historisch denken mensen aan oude meuk', kopte De Volkskrant eind mei. Paul Spies, directeur van het Amsterdams Historisch Museum die deze uitspraak deed, wil het woord historisch schrappen uit de naam van zijn museum. Ook zijn collega in Rotterdam, Paul van de Laar, overweegt deze stap. Onafhankelijk van elkaar zijn beiden tot dezelfde conclusie gekomen. Om het museum toegankelijker te maken voor jongeren en andere nieuwe groepen moet het allemaal herkenbaar en hedendaags zijn: 'Het woord historisch is dan het verkeerde signaal', aldus Van de Laar.
Rijksmuseumdirecteur Wim Pijbes streeft naar ‘respectabel populisme’, zoals hij onlangs in een interview in NRC Handelsblad vertelde. Pijbes koos 24 kunstwerken uit die hij van een bijschrift voorzag: 'The Directors Choice’. Leidraad bij zijn keuze was het dagelijkse leven in de Gouden Eeuw en de meestgestelde vragen aan rondleiders. Geen kunsthistorisch jargon, woorden als trompe-l’oeil, repoussoir en allegorie vermeed Pijbes: '..mensen die dat soort termen kennen hoef je er niet over in te lichten en de rest van het publiek interesseert dat niet zo.'
En wat denken de heren directeuren dat die ‘gewone’ bezoeker wel interesseert? U raadt het al: borsten, billen en ‘pronte gulpen in de zeventiende-eeuw’, liefst aangevuld met nog wat pikante biografische details over de kunstenaars. Helaas voor Pijbes bezit het Rijksmuseum geen zeventiende-eeuws naakt en moet hij het doen met wat portretten van jonge vrouwen en een wulpse herderin met ontblote borst van Paulus Moreelse. 'Wat de zeventiende-eeuwse vrouw des huizes hiervan vond is niet bekend', mijmert hij.
Ook Spies zoekt het met De Hoerengracht van Kienholz in deze richting. Als actueel extraatje bij deze tentoonstelling heeft hij op de Amsterdamse Wallen nog wat leegstaande peeskamertjes ingericht. Helaas blijken de media weinig belangstelling te hebben voor dit onderwerp, klaagt Spies. Tsja, waar ligt dat aan? In het Stedelijk was de Beanery van Kienholz altijd een van de meest populaire kunstwerken, al is het gemaakt van ‘oude meuk’ die bovendien nog muf ruikt.
Ik ben geen tegenstander van respectabel populisme, alleen denk ik dat Pijbes er nu de verkeerde invulling aan geeft. Toen hij nog directeur van de Kunsthal was, een instelling zonder collectie en conservatoren die wetenschappelijk onderzoek doen, was dat anders. De Kunsthal is een tentoonstellingsmachine die zoveel mogelijk bezoekers moet trekken. Ook het Rijksmuseum, het meest prestigieuze museum van Nederland, heeft die opdracht, maar zou daarbij juist de verheffing van de bezoeker hoog in het vaandel moeten hebben.
Toegegeven, de uitdrukking ‘verheffing van het volk’ klinkt nogal historisch en oubollig, maar is daarom niet minder waar. Ik ben er van overtuigd dat bijna alle bezoekers zullen genieten van de tentoonstelling over Miró en Jan Steen. Schitterende kunst en een mooi verhaal vol nieuwe (kunst)historische inzichten, zoals Juleke van Lindert in dit nummer van Museumtijdschrift schrijft.
Din Pieters