Ter gelegenheid van de uitreiking van de AICA Oorkonde 2015 aan Maria Rus Bojan en Alesandro Cassin voor hun publicatie 'Whispers: Ulay on Ulay' op 18 september werd de lofrede uitgesproken door Edna van Duyn.
Geachte aanwezigen,
Beste Ulay, Beste Maria Rus Bojan, Beste Alessandro Cassin,
Toen ik in februari van dit jaar werd gevraagd om in de jury plaats te nemen voor het nomineren van publicaties van hedendaagse kunst uit de (afgelopen) jaren 2012, 2013 en 2014 sloeg mijn hart eventjes over van enthousiasme. Aan boeken, en vooral aan kunstboeken, heb ik mijn hart verpand. De laatste jaren heb ik met enorm groot plezier veel boeken kunnen maken, kunnen editen. Deze publicaties, vooral van De Appel, vonden hun weg en plek met name in de collegiale omgeving van het hedendaagse kunstveld waarin boeken met een zelfde verve, flair en vuur zijn gemaakt. Aan deze professionele boeken ontbreekt vaak geen enkele kwaliteit, behalve publieke aandacht.
Een oorkonde uitreiking zoals nu is een mogelijkheid om een plaats en moment van aandacht voor het publiek te organiseren.
Als gevolg van de digitalisering zou het boek steeds meer op de achtergrond raken, deze discussie begon al in de jaren 90 van de vorige eeuw. Maar inmiddels blijkt het een het ander niet uit te sluiten. En ook uit het jury onderzoek blijkt dat het analoge boek in de hedendaagse kunst niet aan belang heeft ingeboet. Ondanks de bezuinigingen liep het aantal boeken van Nederlandse bodem op tot zo'n 400 boeken, een verrassend hoog aantal relevante publicaties. Uit deze inventarisatie van de afgelopen drie jaar koos de jury een shortlist van 3 publicaties.
Mijn lange ervaring in kunstpublicaties begon met het maken van intieme kunstenaarsboekjes. Deze kunstenaarsboekjes, boekjes in verkleinvorm ja, waren op verzoek van kunstenaars een uitbreiding van de kunstenaarspagina's in het bulletin van De Appel waar hen carte blanche werd verleend. Maar toen het podium op papier zich uitbreidde naar een publicatie, ontstond er steeds meer een dialoog. Bij de publicaties was er een nauwe samenwerking van de kunstenaar met de redacteur slash uitgever en de ontwerper, in mijn geval met name ontwerper Irma Boom.
In de performance kunst, en ook in de installatie- en tijdsgebonden kunst leeft een spanningsveld tussen de tijdelijkheid van het werk, de uniciteit van de beleving aan de ene kant en de documentatie, de fotografie, de vastlegging door de schrijvende pers en de kunstcritici al dan niet buiten de muren anderzijds. Lily van Ginneken, Tineke Reijnders en Antje von Graevenitz bijvoorbeeld, mede AICA leden, gaven aan efemere en tijdelijke activiteiten een neerslag in de dagbladen en in vakbladen als Metropolis M dat overigens ook ruimte gaf aan kunstenaarspagina's.
Naast Anthon Beeke en ook andere ontwerpers werkte ik, zoals gezegd, voornamelijk met Irma Boom aan de boeken. Boom heeft zich natuurlijk inmiddels bewezen als een van de interessantste boekontwerpers van Nederland. De zorgvuldigheid van haar ontwerpen liet en laat zich in haar werkwijze voelen. Ze heeft het ook in haar lezing bij de haar toegekende Johannes Vermeerprijs in 2014 onder woorden gebracht: dat het nooit routine wordt, dat er wordt gestreefd naar perfectie en dat daar een proces van wording bij hoort, dus veel tijd kost. En dat zien we ook terug in dit boek ontworpen door Sonja Haller en Pascal Brun die bij Boom en ook bij Thonik werkten en deze ervaring met hun Zwitserse achtergrond van precisie in het ontwerp verenigen.
Het is natuurlijk een gemeenplaats, de Zwitserse precisie, en ik noem het omdat de ontwerpers zelf deze formulering gebruiken in het colofon om hun ervaring van het maken van dit boek dat van voren naar achteren van millimeter tot millimeter geplaveid is met zorgvuldigheid, te typeren. De aandacht die in alle onderdelen van het werk is gaan zitten is om dan toch de tijd vast te leggen in het platte vlak.
Niets bijzonders eigenlijk voor een fotograaf, een kunstenaar die met Polaroids werkt en heel uitzonderlijk voor een performer, die zijn tijd, zijn leven, een periode van scheppen, van voortbrengen van kinderen, van werken, al tijdens zijn leven vastlegt in een uitgebreid archief.
Marina Abramovic met wie Ulay 13 jaar samenwerkte en een iconisch oeuvre in de performancekunst opbouwde, is op eigen verzoek opvallend afwezig in het boek. De afbeeldingen waaraan zij geen publicatierecht verleende, zijn als roze, huidkleurige bladzijden in het boek wel opgenomen, een zachte manier van tonen en verzoenen met kennelijk noodzakelijke keuzes. Op de presentatie van dit boek in het Stedelijk gaf Ulay door zijn performance gestalte aan het fysieke ontbreken van wat ooit hun ondeelbare eenheid leek te zijn.
Solo en in retrospectief komt Ulay in dit boek als reflectief en beheerst over. Ondanks het stevige formaat spreekt er geen drama, geen grotesk gebaar uit, maar veeleer een ingetogen, beschouwend relativeringsvermogen met een speciale aandacht die op de lezer, in ieder geval op mij, magnetiserend werkte. Dit was mijn ervaring bij het lezen van dit volumineus aanwezige en toch fluisterende boek.
De boekenpraktijk is geleidelijk aan minder kleinschalig geworden. Om de kosten te delen en het draagvlak te verbreden worden producties steeds internationaler. Dus niet alleen de kunstenaars en hun werk, de bron, maar ook mede- uitgevers, co- producenten als galeries en presentatie-instellingen zijn in de loop der jaren steeds meer deelgenoot geworden van het maakproces. De medeproducenten hebben een stem, vaak constructief maar ook gelinkt aan cijfers.
Hoe omvangrijk dit boekproject ook is, aan de wortels staan geen weg bereidende drijfveren, noch die van de commercie. Het heeft een internationale allure maar zonder knieval ten koste van de inhoud. De bron, het werk en leven van de kunstenaar, is ingebed in een context die een pure monografie overstijgt doordat het ook een tijdsbeeld geeft van 45 jaar. In dialoog met alle betrokkenen is er een evenwichtig geheel ontstaan.
Whispers: Ulay on Ulay is zowel een werkmonografie als een kunstenaarsboek, zowel een visuele biografie als een kunsthistorische beschouwing waaraan door middel van interviews de stem, de fluisterende stem van Ulay is toegevoegd. Hoe omvangrijk dit project ook is, het schreeuwt niet van de daken maar is ingetogen, naar binnen gericht, met een overwogen resultaat dat samen door de kunstenaar, redacteur, auteurs, ontwerpers en uitgever is bereikt. Proficiat!
AICA Nederland reikt vrijdag 18 september de AICA oorkonde 2015 uit aan Maria Rus Bojan en Alesandro Cassin voor hun publicatie 'Whispers: Ulay on Ulay', verschenen in 2014 bij Uitgeverij Valiz.
De jury, bestaande uit Edna van Duyn, Nat Muller en Wieteke van Zeil, schrijft in het nominatierapport onder meer: 'Ulay's oeuvre wordt in het essay van Bojan en in het interview door Cassin, dat de belangrijkste thema's niet-chronologisch aanboort, in een zowel kunsthistorische als kunstkritische context geplaatst. De uitgever heeft een publicatie van internationale allure gerealiseerd zonder aan de introverte en contemplatieve kant van Ulay's werk voorbij te gaan (-). Het ontwerp door Haller Brun is adequaat afgestemd op de zorgvuldige aanpak van de inhoud.'
Maria Rus Bojan zegt in een reactie op het winnen van de oorkonde: 'There is nothing more rewarding than getting a prize from your own colleagues! I would particularly like to thank Ulay for his opening and trust in our editorial project. The sense of his life is the very sense of this book, and we can only be happy that we were able to emphasize his radical and innovative contributions to both the history of performance art and Polaroid photography in the Netherlands and worldwide. It has been a great experience to collaborate with Alessandro Cassin, a talented interviewer and a wonderful writer from New York, who's contribution has been essential in accomplishing this endeavour. My gratitude goes also to the other contributors, to Astrid Vorstermans, from Valiz, our publisher who did literally everything for supporting this publication and to Haller Brun, the designers duo who made this book so beautiful and so appealing for everyone.'
De AICA Oorkonde wordt jaarlijks toegekend aan afwisselend een Nederlandse instelling, tentoonstelling en (dit jaar) publicatie. De huidige toekenning betreft publicaties uit de jaren 2012, 2013 en 2014. De andere genomineerden waren 'Het streven. Kan hedendaagse kunst de wereld verbeteren?' van Hans den Hartog Jager (Amsterdam: Athenaeum Polak & Van Gennep, 2014) en 'Giving and Taking, Antidotes to a Culture of Greed' onder redactie van Joke Brouwer en Sjoerd van Tuinen (Rotterdam: V2_Publishing/nai010, 2014). De stemming werd gehouden onder de 186 leden van AICA Nederland, waaronder kunstcritici, museumconservatoren en museumdirecteuren.
De uitreiking van de AICA Oorkonde 2015 vindt plaats tijdens de kunstbeurs Amsterdam Drawing.
Op zaterdag 5 september is ons zeer gewaardeerd AICA lid Kees Broos overleden. Hij was al enige jaren ernstig ziek.
Kees Broos was een gedreven kunsthistoricus. Hij studeerde kunstgeschiedenis in Leiden, samen met onder anderen Rudi Fuchs en Hans Locher. Lange tijd werkte hij als conservator hedendaagse kunst in het Gemeentemuseum Den Haag.
Tijdens zijn leven publiceerde hij een groot aantal boeken en artikelen: in 1973 een belangrijke monografie over Piet Zwart en in 1993, samen met Paul Hefting, het standaardwerk Grafische Vormgeving in Nederland. Een Eeuw. In 1991 schreef Broos voor het boek De Woorden en de Beelden de richtinggevende bijdrage Letter, Woord, Tekst, Beeld over de samenhang van beeld en taal in de eerste decennia van de twintigste eeuw.
Kees was een levenslustig, nieuwsgierig en gretig mens en was daarmee een onuitputtelijke bron van kennis. Die kennis deelde hij graag.
We zullen hem missen.
Tijdens de afgelopen jaarvergadering van AICA Nederland zijn de nominaties voor de AICA Oorkonde 2015 voor publicaties bekend gemaakt. De jury, bestaande uit Edna van Duyn, Nat Muller en Wieteke van Zeil, nomineerde drie publicaties uit de periode 2012-2014.
I.
Hans den Hartog Jager, Het streven. Kan hedendaagse kunst de wereld verbeteren? Amsterdam, Athenaeum Polak & Van Gennep, 2014.
Criticus Hans Den Hartog Jager beschrijft in persoonlijke en soepele stijl het werk van 'maatschappelijk betrokken' kunstenaars als Renzo Martens, Francis Alÿs, Steve McQueen en plaatst dit in een traditie van kunst waarmee een effect in de samenleving werd nagestreefd. Zijn hoofdvraag – kan kunst de wereld verbeteren? – wordt zo voor Den Hartog Jager de leidraad om een kunstgeschiedenis te vertellen vanuit moreel perspectief – een alternatieve kunstgeschiedenis die aan het begin van de 19de eeuw begon, toen kunstenaars los kwamen van hun opdrachtgevers en de vrijheid en zelfstandigheid zochten om met hun werk commentaar te leveren op elementen in de maatschappij. Met Goya's 'El tres de Mayo 1808' (1814) en Jacques-Louis Davids 'De dood van Marat' (1793) als startpunten, schetst Den Hartog Jager de groeiende behoefte van de kunstenaar zich uit te spreken, en de wereld een morele spiegel voor te houden. Waar deze reflectie aanvankelijk nog vanuit de kunstwereld plaatsvond (de kunstenaar als nar), situeren vanaf midden 20ste eeuw steeds meer kunstenaars hun werk buiten de muren van de kunstwereld, waarmee de grenzen tussen kunstenaar, ondernemer, politicus of activist soms vervagen. De auteur blijft zich constant bewust van de lezer en dient zijn betoog op in heldere woorden en met veel sprekende voorbeelden van kunstwerken, die zonder pretentie en met grote betrokkenheid worden beschreven. Zonder te speculeren op de toekomst laat Den Hartog Jager zien dat kunstenaars misschien geen revolutie kunnen starten, maar wel, en steeds meer, invloed kunnen hebben op het denken van de mens en gevoelige plekken in de maatschappij kunnen raken met intelligent en prikkelend werk dat zich uitstrekt tot ver buiten de muren van het museum.
II. Giving and Taking, Antidotes to a Culture of Greed. Ed. Joke Brouwer en Sjoerd van Tuinen. Rotterdam, V2_Publishing/nai010, 2014.
Met bijdragen van: Peter Sloterdijk, Marcel Hénaff, Zygmunt Bauman, Joris Luijendijk, Frank Vande Veire, Henk Oosterling, Lars Spuybroek, Reimar Schefold, Lewis Hyde, en Arjen Mulder.
Giving and Taking, Antidotes to a Culture of Greed is een urgent en vurig pleidooi om de niet-geldelijke waarden in de kunst en in de maatschappij te onderzoeken en voorop te stellen. In een neo-liberaal tijdperk waarin de waarde van kunst door markt- en rendementsdenken gedomineerd wordt, kijken de auteurs vanuit verschillende disciplines – economie, antropologie, filosofie, sociale en politieke wetenschappen – naar alternatieve discoursen omtrent de waarde, betekenis en positie van de kunst. Onderwerpen zoals gifteconomie, niet-monetaire systemen, schoonheid, generositeit en betekenisgeving komen op verschillende wijze aan bod. Zo bevraagt de Pools-Britse filosoof en socioloog Zygmunt Bauman de toekomst van de kunst in een maatschappij geregeerd door consumptie van het nieuwe; auteur Lewis Hyde schetst een levendig beeld van het kunstsubsidiebestel in Amerika ten tijde van de koude oorlog en erna, kunst als goed gesubsidieerd ideologisch wapen tegenover alternatieve en collectieve vormen van bezoldiging ten tijde van bezuinigingen. De Vlaamse kunstfilosoof Frank Vande Veire gaat in een provocerend stuk het gevecht aan met de hedendaagse obsessie met 'toegankelijkheid' en 'institutionele kritiek' in de kunst en antropoloog Reimar Schefold licht transacties van waarde en schoonheid toe bij de Sumatraanse stam, de Sakuddei. Door essays met interviews te mengen is Giving and Taking een levendige bundel met een scherpe diagnose over het heden en een blik naar de toekomst.
III. Whispers: Ulay on Ulay, Ed. Astrid Vorstermans. Amsterdam, Valiz, 2014.
Tekst/auteurs: Maria Rus Bojan, Alessandro Cassin.
Met bijdragen van: Marina Abramović, Laurie Anderson, Timea Andrea Lelik, Tevž Logar, Thomas McEvilley, Charlemagne Palestine, Lena Pislak, John Reuter, en Silvio Wolf.
Ulay (Uwe Frank Laysiepen, geboren 1943), pionier in Polaroid fotografie en performance kunst heeft een uitgebreid oeuvre opgebouwd dat in de werkmonografie Whispers: Ulay on Ulay op voorbeeldige wijze gedocumenteerd wordt. Samensteller Maria Rus Bojan heeft een genereus boek gemaakt waarin de chronologische documentatie van werk van meer dan 40 jaar in de context wordt geplaatst van Ulay's persoonlijke levensfilosofie, ethische principes en levensloop. Geïnterviewd door Alessandro Cassin zegt Ulay I produced a very bizarre body of work, I experimented a lot: You have to if you are aiming at something that does not exist yet. Het resultaat is gepubliceerd door Astrid Vorstermans van Valiz en overstijgt een traditionele monografie of catalogue raisonné. Ulay's oeuvre wordt in het essay van Bojan en in het interview door Cassin, dat de belangrijkste thema's niet-chronologisch aanboort, in een zowel kunsthistorische als kunst-kritische context geplaatst. De uitgever heeft een publicatie van internationale allure gerealiseerd zonder aan de introverte en contemplatieve kant van Ulay's werk voorbij te gaan en weet voor een groter publiek het veelomvattende werk van de onbekendere partner van Marina Abramović zichtbaar te maken in relatie tot het heden en de geschiedenis van laatste decennia van de 20ste eeuw zodanig dat Ulay's creatieve ontwikkeling duidelijk wordt.
De afbeeldingen zijn tekst ondersteunend (cijfers verwijzen naar het werkarchief van Ulay en naar vermeldingen binnen de teksten) en de paginagrote illustraties vormen een visuele biografie. Het ontwerp door Haller Brun is adequaat afgestemd op de zorgvuldige aanpak van de inhoud.
De jaarlijkse AICA 'Administrative Council Meeting' werd op 21 maart jl. gehouden in Parijs. Dit jaar vergaderden de nationale bestuursvoorzitters onder voorzitterschap van de onlangs voor drie jaar herkozen internationale AICA voorzitter Marek Bartelik (Polen/VS) in het Institut Nationale d'Histoire d'Art.
Voor de Nederlandse sectie was vooral van belang, behalve de lopende bestuurszaken en financiele afhandeling, de directe toelating van enkele nieuwe Nederlandse leden, de positie van het Fellowship Fund Comittee (een Nederlands initiatief) en het Committee on Censorship and Free Speech, waarvan de Nederlandse voorzitter Robert-Jan Muller commissielid is.
Fellowship Fund
In Parijs werd de doorstart besproken van het Fellowship Fund, dat door het vertrek van voorzitter Adriana Almada (AICA Paraguay) en de losmaking van de Incentive Prize (een aanmoedingsprijs voor jonge kunstcritici) een wat onzekere toekomst kreeg.
De nieuwe voorzitter Daniele Perrier (CH/D) heeft echter duidelijke plannen met het Fellowship Fund, waarbij een van de kernwaarden betrokkenheid van de nationale AICA secties bij het FF is. Dit is van groot belang om de fondswaarde te verhogen en zoveel mogelijk inkomsten voor het FF te genereren. Vanwege deze doorstart besloot de voorzitter van AICA Nederland, tot voor kort FF commissielid, het Nederlandse bestuurslid Anna van Leeuwen te verzoeken zijn plaats in te nemen. Anna van Leeuwen hoopt op internationaal niveau AICA leden te engageren voor het Fellowship Fund en heeft daartoe nauw contact met voorzitter Perrier, die haar deelname met enthousiasme heeft verwelkomd.
Committee on Censorship and Free Speech
In het Committee on Censorship and Free Speech, onder voorzitterschap van Liam Kelly (AICA Ierland) wordt censuur aanhangig gemaakt op internationaal niveau. Het gaat hier meestal om kunstcritici en kunstenaars die vanuit de lokale overheid worden belet te publiceren of te exposeren op politieke gronden. Na signalering en evaluatie, vaak in samenspraak met de lokale AICA tak, wordt er een brief aan de betreffende overheid geschreven waarin uiting wordt gegeven aan de afkeuring van de censuur.
Niet een futiel gebaar: de betreffende criticus of kunstenaar voelt zich in ieder geval gesteund door de internationale kunstgemeenschap.
Met name noemenswaardig is het (door AICA Nederland aangebrachte) geval van de Cubaanse kunstenares Tania Bruguera, die op de dag van het ondertekenen, eerder dit jaar, van het culturele en politieke akkoord tussen de VS en Cuba op het belangrijkste plein in Havana een 'open microphone' event hield. Zij werd daarop tweemaal gearresteerd en gevangen gezet zonder duidelijke aanklacht.
Opmerkelijk was dat, nadat het Committee on Censorship de Cubaanse AICA voorzitter David Mateo om nadere inlichtingen had gevraagd, deze uiteindelijk aan het committee antwoordde dat verschillende Cubaanse AICA leden het eigenlijk wel eens waren met haar arrestatie.
Naar aanleiding van deze constatering heeft de voorzitter van AICA Nederland er in de Parijse Administrative Council Meeting ervoor gepleit om tijdens het AICA congres 2016 in Havana een apart symposium te organiseren over censuur en vrijheid van meningsuiting.
Ballotagecommissie en IAAC Prize
AICA NL secretaris Niels van Maanen kon in het Parijse AICA kantoor direct goede zaken doen en een aantal Nederlandse lidmaatschapaanvragen bij de ballotagecommissie 'erdoorheen' krijgen. Tijdens de algemene vergadering werd bovendien het voorstel goedgekeurd om de IAAC Prize (een initiatief van AICA UK) voortaan onder de vlag van AICA International uit te reiken. Roos van der Lint, AICA bestuurslid was een van de genomineerden van deze internationale prijs voor kunstkritiek:http://www.iaac-m21.com/english/index.html
Dolf Welling begon in 1950 als redacteur van het Rotterdams Nieuwsblad. Nadat de Rotterdamse krant werd overgenomen door de Haagse werkte hij in Den Haag als kunstredacteur bij de Sijthoff Pers.
Als lid van de AICA (Association Internationale des Critiques d'Art) volgde hij prof. Hans Jaffe op als voorzitter van de Nederlandse sectie. Welling was lid van diverse commissies, zoals de commissie voor de percentageregeling Rotterdam en Voorburg en de selectiecommissie voor de Nederlandse inzending voor de Biennale van Venetie in de jaren 1966, 1968 en 1970. Voorts had hij zitting in jury' s (onder meer de Staatsprijs, de David Roellprijs, de Chabotprijs en de Marisprijs). Hij was adviseur van de Contour te Delft, het Museum voor Land- en Volkenkunde te Rotterdam, het Rijksmuseum Twenthe te Enschede, de COSA te Delft, de FABK te Amsterdam en voor een Mondriaanfilm van de AVRO. In Hilversum werkte hij mee aan de radioprogramma' s De artistieke staalkaart (VARA) en Babel (KRO). Dolf Welling publiceerde tal van kunstenaarsmonografieen en catalogi voor onder andere het Stedelijk Museum Amsterdam, het van Abbemuseum in Eindhoven en het Gemeentemuseum Den Haag.
In 1981 ging hij als redacteur van de Sijthoff Pers met VUT. Hij werd redactielid van het tijdschrift van de Haagse kunstenaarsvereniging Pulchri Studio en bleef als freelance criticus publiceren, onder meer voor Trouw. Tevens verzorgde hij een wekelijkse kunstrubriek in het Rotterdams Dagblad. Het Rotterdams Dagblad gaf in 2000 het boek Dolf Welling: Het eigen verhaal, een greep uit 50 jaar kunstkritiek uit bij een eretentoonstelling in Tent. naar aanleiding van zijn tachtigste verjaardag. Uit handen van toenmalig wethouder Kombrink ontving hij toen de Erasmusspeld van de stad Rotterdam, als waardering voor zijn verdiensten voor de beeldende kunst in Rotterdam vanaf de jaren vijftig. Hij werd benoemd tot erelid van de AICA.
De jury voor de AICA Oorkonde 2015 in de categorie Publicaties is onlangs samengesteld en bestaat uit de AICA leden Edna van Duyn, Nat Muller en Wieteke van Zeil.
De AICA Oorkonde wordt eind 2015 toegekend aan een in Nederland gemaakte publicatie, die zich in de jaren 2012, 13 en 14 volgens de Nederlandse AICA leden in meest gunstige zin heeft onderscheiden.
De shortlist, samengesteld door de jury, wordt 3 juni 2015 bekend gemaakt tijdens de Algemene ledenvergadering. In de maand daarna kunnen alle AICA leden stemmen op de tentoonstelling van hun voorkeur per e-mail.
De AICA Oorkonde wordt wisselend uitgereikt aan een publicatie, een tentoonstelling en een organisatie/instelling. In 2012 werd de AICA Oorkonde uitgereikt aan YVI Magazine, in 2013 aan De Hallen Haarlem en in 2014 aan Witte de With voor de tentoonstelling 'The Temptation of AA Bronson'.
Over de juryleden:Edna van Duyn is onafhankelijk criticus en redacteur. Haar belangrijkste interesse ligt in de verwantschap tussen literatuur, filosofie, en hedendaagse beeldende kunst. Van 1984 – 2014 was zij hoofd Publicaties van De Appel arts centre; Nat Muller is onafhankelijk curator en criticus gevestigd in Rotterdam. Haar voornaamste interesses zijn onder meer: het snijpunt tussen esthetiek, media en politiek, mediakunst en hedendaagse kunst in en uit het Midden-Oosten; Wieteke van Zeil is kunsthistoricus, criticus en journalist. Zij schrijft sinds 2003 voor de Volkskrant over oude meesters en moderne mores, en soms over de actualiteit vanuit kunsthistorisch perspectief. In de zaterdagbijlage Sir Edmund belicht ze wekelijks een kunstdetail in de rubriek Oog voor Detail.
Artist, curator, writer, healer, mentor: AA Bronson (Vancouver, 1946) is many things. Together with Felix Partz and Jorge Zontal, he founded the art collective General Idea in 1969. The next twenty-five years the group would blur the lines between high art and popular culture and explore subjects ranging from advertising and consumerism to queer identity and the AIDS pandemic. After the untimely death of Partz and Zontal from AIDS in 1994, Bronson's work took a more personal turn and became a meditation on loss, trauma and healing. Bronson is a role model to many young artists and often collaborates with them. His exhibition 'The Temptation of AA Bronson' at Witte de With Center for Contemporary Art in Rotterdam won the AICA Award 2014, which is awarded in turn to a Dutch organization, publication and exhibition by the Dutch art press. Niels van Maanen had the opportunity to sit down with Bronson just before the award ceremony.
How did 'The Temptation of AA Bronson' come about?
Defne Ayas, the director of Witte de With, approached me to curate an exhibition incorporating the themes of art and spirituality. She was familiar with my work at the Institute for Art, Religion and Social Justice, an organization at Union Theological Seminary in New York. I originally founded the Institute with the idea of creating dialogue between the worlds of contemporary theology and contemporary art. As we all know, there is a huge schism between the worlds of art and Christianity, although the art world has been friendlier to Buddhism. At the institute, I presented symposia, lecture series and exhibitions, including artists like Kara Walker and Marina Abramović.
When Defne contacted me, I told her I don't think of myself as a curator. I've organized many exhibitions, but always by working closely with other artists. For the last few years, I have been showing my own work together with collaborations with younger artists, and also the work of friends. In short, my view is always completely subjective, while a curator is objective. To my surprise, Defne gave me complete freedom.
The exhibition at Witte de With spanned two floors and included works and performances by thirty artists from eleven countries. Can you tell me about your intentions?
There were many things I was trying to do! (laughs) When I organized the exhibition, I was thinking about the history of how exhibitions are presented. The white cube has been the norm for a long time now. It is the style in which Witte de With usually works. In the sixties a more immersive style of exhibition disappeared with the late Surrealist exhibitions, which evolved out of the cabinets of curiosities with their unusual and extraordinary objects. I wanted my exhibition to be self-conscious about its own presentation, so I incorporated all three exhibition styles. The lower floor was in the usual white cube presentation, while the upper floor was in a more immersive form, with darkness interrupted by pin spots, and a layer of sage completely covering the floor. Interrupting the scenography on the upper floor was a corridor styled in the manner of a cabinet of curiosities. It included a lot of books and ephemera from my own collection, which hopefully gave hints of influences and references that illuminated the exhibition. That was the first layer.
Secondly, I wanted to explore the idea of community in the exhibition. Because of my experiences during the AIDS period, I'm very aware that my community is both living and dead. This was reflected in the exhibition. There were the dead artists, like David Buchan, Robert Flack, and my partners in General Idea. And there were the living, many of whom are part of a loosely woven international community of queer artists.
Then, thirdly, there's the idea of sex and spirituality as interwoven realities in our world. When you look at contemporary culture, you find that it's almost only queer people dealing with this theme. I wanted to explore that phenomenon in the exhibition, which led me into an exploration of queerness. For example, the top floor featured the video projection 'Dolly Shot' by the trans artists Mr. and Mrs. Keith Murray. The sound of Dolly Parton's song 'I will always Love You' was kept purposely loud, so that it dominated the entire top floor. And halfway through the exhibition, Carlos Motta and I presented a one-day symposium called 'ritual of queer rituals'. This combined performance-as-ritual with academic lecture-as-performance and included performers such as Ron Athey and Sands Murray-Wassink together with academics such as the anthropologist Elizabeth Povinelli and the queer theologian Linn Marie Tonstad. Although some media described my exhibition as 'queer', I didn't want to do an exhibition in which the sense of community was defined by sexuality. Marina Abramović probably had the largest installation in the show, but she's not queer – not in the normal sense of the word anyway.
Finally, there is the title of the exhibition, 'The Temptation of AA Bronson', taken from the book by Gustave Flaubert, 'The Temptation of Saint Anthony'. Flaubert's book can be thought of as the first postmodern book, as it combines found materials from books of antiquity, books from Flaubert's own age, as well as references to famous artworks. Flaubert worked on the book his entire life, publishing three versions in total. It was an early example of a Gesamtkunstwerk, in a sense. The book itself is a kind of total indexing of temptations, and includes segments on sex, monsters, pride and so on. The exhibition was loosely structured around this idea.
You lived and worked together for twenty-five years with Felix Partz and Jorge Zontal, your two partners in General Idea. Since the untimely deaths of Felix and Jorge due to AIDS-related causes in 1994, you've often collaborated with other artists. What is it that attracts you to the practice of collaboration?
For me, collaboration comes naturally. I don't really know how not to collaborate. I've never done anything else. I dropped out from the School of Architecture at the University of Manitoba to found a commune, a free school and an underground newspaper with a group of eight classmates. That only lasted a year, but it set the foundation, a philosophy and a method of group decision-making that led to General Idea. The idea that art has to be created by an individual is bound up with the market place. It's the myth of the artist as an individual genius turning out precious objects. You can't sell collaborations, any art dealer will tell you that. Which is kind of unfortunate in my case! (laughs)
Michael Buhler-Rose, Ryan Brewer, Richard John Jones, Bradford Kessler, Travis Meinolf, Scott Treleaven: you often collaborate with younger artists. I wonder how you see your relationship with younger generations. Do you feel a responsibility?
I find that younger people, especially young gay men, tend to seek me out. They come to me with questions: how to be an artist, how to be a gay artist, how to participate in the larger world without losing your identity? I see it as one of my responsibilities in life to respond to them. My generation was the first generation to come out. We established the gay organisations. We had nobody older to learn from. Many gay people of my generation died in the late eighties and early nineties, so I feel that for those of us who remain, mentoring should be an important part of what we do. We can keep the queer history of the last fifty years alive.
The night before the opening of 'The Temptation of AA Bronson', your 'Invocation of the Queer Spirits' was enacted privately by a small group of men at Witte de With. Since 2008 you've invoked the queer and marginalized histories of at least seven sites. How did these queer seances come into existence?
I did the first one at The Banff Centre in the Canadian Rockies. Banff offers seven-week residencies to artists and in 2008 I was brought in as a visiting artist for a weekend. Among the thirty participants, there was one gay artist: Peter Hobbs. He was going crazy and told me: 'I can't cope with all this straight energy around me.' I said: 'Let's dream up something very queer.' We came up with the idea of an 'Invocation of the Queer Spirits', invoking the queer spirits of the mountain to be present for him during the rest of the residency. We held the first invocation in a cabin in the woods and gave Peter some support from the dead, since he didn't have it from the living.
A whole series of invocations followed. I was living in New York back in 2008 and I was getting fed up with the market place. Artists were under constant pressure to produce saleable work. I wanted to do something that fell completely outside of that. Performances, especially private ones with no documentation and no audience, provided me with that opportunity. Because of my move to Berlin in 2013, I'm now able again to produce objects without feeling that I'm under the thumb of the market place. I have a solo show coming up at Esther Schipper Gallery that will consist of paintings. And they won't even be collaborations! (laughs)
How did the invocation in Rotterdam unfold?
Since the queer population of Rotterdam seems to have disappeared to Amsterdam, I decided to use the word queer in a more metaphorical way at Witte de With. The main idea behind the performance was to remember different populations of the dead that I feel have been marginalized in Rotterdam. I focused on the history of Rotterdam as a center of slave trade, but also on the history of people who died of AIDS.
Six of us gathered at Witte de With at eleven at night. Witte de With built a big box for us to sit in, and inside it we made a circle of sea shells collected at the North Sea coast. We were naked and shared food and alcoholic drinks. I started by reading the invocation, which I always prepare in advance, and invited the dead into the circle with us. Maybe you can think of it like a Quaker meeting: you sit in silence and when you feel called to say something, you say it. The idea is to only talk about the present moment in the present place. We usually stop when we feel that it's over.
One of the participants has a background in the Radical Faerie movement, so he was pressing for group processing and self-evaluation. One of the other participants was much more performance-oriented. He didn't really want to talk: he wanted to do things. So, in the beginning there was already a tension between thinking and doing. It felt like two performances coexisting at the same time. I have to say it was a relatively chaotic session.
How do you make sure you stay in the present moment?
Staying in the present is extremely difficult on a day-to-day basis, but usually not during a performance. Now that I've done at least seven invocations, with group sizes ranging from 3 to 7 individuals, I can say that there's always someone who emerges as a scapegoat. It's not something I expected to happen, but each time it does. During the last invocation, at this year's Gwangju Biennial in South Korea, one participant even fell asleep.
The performance in Rotterdam was the first one during which we didn't use butt plugs. There's a kind of butt plug that you can leave in for hours and it is comfortable, but I couldn't find them anywhere in Rotterdam and Amsterdam. The thing about the butt plug is that it makes you present to your body: you're in this body, in this moment, with these other people, who are in the same situation. I always decorate the butt plugs with rooster feathers, so that they look like rooster tails. It's hilarious and sexy simultaneously.
I will tell you the truth: I found being in a museum context also made it more difficult to stay present. A museum is just not the same as an abandoned building or a forest, where I usually organize the performances. I thought the big box we sat in would make us feel separate from the museum, but the presence of the museum was very strong. The performance was not bad, but there wasn't that kind of crazy freedom that there can be.
Have you ever thought of making your invocations more inclusive, to leave categories of gender and sexual orientation behind?
The performance was originally invented as a way of escaping a situation dominated by 'straight energy', a residency otherwise composed of straight men and women involved in quite orthodox if conceptual art-making. A similar performance could be constructed that is open to all genders and all sexual orientations, but of course it would be different. The performances have included straight men and one person who identified as gender-fluid, but primarily it included queer men in the eighties sense of the word: men who see themselves as opposed to the beliefs and tactics of mainstream gay liberation.
I've always interpreted the invocations as a conscious choice to break away from heteronormative and homophobic society and establish an alternate, queer reality instead.
Yes, it's a reality that is not rooted in the mainstream world. Gay liberation is about becoming part of society. The invocations are about creating a unique space outside of that society. Not all homosexuals are queer. Queer is the outsider.
The term queer has now been used in so many different ways, that it almost can't be used at all anymore. In the last five years the term queer has also come to be associated with sexual fluidity in academic circles. I worry that when we use the term queer in that way we lose the ability to differentiate queer culture form gay liberation culture. I'm uncomfortable with that.
For at least two decades you have worked as a healer. Can you tell me more about this? Do you think of it as separate from your artistic practice?
I have been interested in ideas about healing most of my life. I had some training in Gestalt and group therapy in the sixties, and I have read enormously about everything from herbal medicine to palm reading! I took my first healing courses around 1990, but I didn't start a professional practice until the end of the nineties. The treatments I give are massage-based, so it's very physical, intuitive work. In fact, it's a strangely sculptural activity. By placing my hands on someone's body, I'm getting information about them. I become a kind of go-between, creating a conversation between the client and their body. When I started giving massages I thought of it as something completely different from my activity as an artist, but I quickly realized in many ways it was much the same.
So, I began to combine the two, although not very successfully, to be frank. In 2003 I did an exhibition where people could book a healing session with me at Galerie Frederic Giroux in Paris. The gallery had works in the form of advertising for my services. After people had a session with me they got a print. Unfortunately, the people who wanted a print didn't want to have a session, and vice versa. So, that didn't work. For a later exhibition, in 2004, at John Connelly Presents in New York, I created a spa in the gallery. The idea was that someone could book a healing session before the gallery opened or after it closed. But I threw my back out before the show, so I didn't give any treatments. Instead, I was at home in bed.
I also did a project about healing For The New School in New York in 2005. I made a poster that advertised that the first ten people who came to me would get a free healing session, on the condition that I could photograph them before and after. Then I gave a public conversation with Gregg Bordowitz on the subject of art and healing, to which those ten clients were invited (Gregg was one of them). That show was a success: there was a big turn out. The amazing thing about the photos I took was that my 'clients' looked absolutely the same before and after! On the surface you couldn't see anything at all. Sometimes their hair was a bit messy. (laughs)
Each healing session is completely different. People respond in totally different ways. Sometimes a massage leads to analytical thinking; sometimes it's almost like an exorcism. There are also times when I simply can't tell if something happened or not. But then often I'll hear the next week, or years later, that I made a change in someone's life. I have a very high success rate I'd say.
In 2008 you were made an Officer of the Order of Canada and in 2011 you were named a Chevalier de l'ordre des Arts et des Lettres by the French government. You've received many awards during your career – right now you're in Rotterdam to collect the AICA Award 2014 – and you hold two honorary doctorates. What does all this institutional recognition mean to you?
It is very easy to take awards too seriously and to get full of yourself. I think people get caught up in their 'accomplishments' and that cuts them of from reality and life. I try to make myself 'accessible' and I think that is relatively unusual for artists of my generation.
Receiving appointment into the Order of Canada was a wonderfully strange experience. It seems like a very formal, silly type of thing, but it gave me a moment to reflect on what it means to be Canadian. That somehow became much more important than having my accomplishments acknowledged. There's a very bizarre, emotional thing about being Canadian. Maybe it's the same in every country. (laughs)
Being awarded in France was a very different experience. It came out of nowhere and I wasn't expecting it at all. There was a ceremony at the residence of the Canadian ambassador in Paris. It is an extraordinary house with enormous chandeliers and acres of gold leaf: I had never been in such an impressive house before. Receiving the insignia meant a lot to me, because my two partners Felix and Jorge were also being acknowledged. The honour was for the three of us. I wish Felix and Jorge could have been there.
So, my relationship to institutions is complex. On the one hand, I am a university dropout who has spent most of his life focussing on work that falls outside of the institutional framework. On the other hand, I have invented institutions, such as the Institute for Art, Religion, and Social Justice, and I am also appropriated by institutions occasionally: I have taught at UCLA, the University of Toronto, and the Yale School of Art. I am comfortable with whatever it takes to be active, present and engaged in the world, while doing my best to leave behind the expectations that others put upon us, and become increasingly myself, whatever that might mean. (laughs)
Onderstaande laudatio werd uitgesproken door Laurie Cluitmans tijdens de uitreiking van de AICA Oorkonde 2014 aan Witte de With en AA Bronson op 9 december j.l.
Dear AICA members,
Dear Defne Ayas,
Dear Sarah van der Tholen,
Dear AA Bronson,
Dear Marina Abramović,
Dear Nils Bech,
Dear Ryan Brewer,
Dear David W. Buchan,
Dear Michael Buhler-Rose,
Dear Elijah Burgher,
Dear Oisin Byrne,
Dear Nicolaus Chaffin,
Dear TM Davy,
Dear Michael Dudeck,
Dear Robert Flack,
Dear General Idea,
Dear Matthias Herrmann,
Dear Reima Hirvonen,
Dear Derek Jarman,
Dear K8 Hardy,
Dear Mike Kelley,
Dear Bradford Kessler,
Dear Terence Koh,
Dear Sebastien Lambeaux,
Dear Gareth Long,
Dear Carlos Motta,
Dear Mr. and Mrs. Keith Murray,
Dear Sands Murray-Wassink,
Dear Tom de Pekin,
Dear Chrysanne Stathacos,
Dear Scott Treleaven,
Dear Jeffrey Vallance,
Dear Louwrien Wijers,
Dear All,
We are gathered here today in honour of the exhibition 'The temptation of AA Bronson' that took place from the 5th of September 2013 to the 5th of January 2014, here at Witte de With. Although the title directly referred to AA Bronson, the long list of artists from this introduction, makes it clear this was not "just" a solo exhibition, but also not "just" a collaborative effort. Somehow, in this exhibition, there seemed to be a different sense of commitment between all the artists involved, based on a deeply and mutually felt empathy.
Within the context of this laudation and gathering today, organized by AICA – which is of course the association for art criticism in the Netherlands – it seems only fitting to have this award ceremony accompanied by some local art critical thoughts. Simultaneously with this laudation, an art critical debate is taking place in Amsterdam. With its evocative title It's very political: engagement in the arts, the debate hints towards a discussion that is most likely as old as our modern notion of art: the assumption that arts and culture have withdrawn from society and now no longer have any influence. The central character of the debate claims not only that art no longer has any influence on society, but also that art no longer surprises, that engaged art has become an exercise of leftwing political thinking and most of all that 'the world won't listen'. Somewhat ironically, it brings to mind the legendary album of The Smiths 'The world won't listen', or the, in my mind equally legendary, eponymous film by Phil Collins. Needless to say, these claims sparked, or 're-sparked', a debate in Dutch newspapers, and are now brought to the stage by the Akademie van Kunsten. Considering that most of these initial written words of wisdom on the topic came from respected men, middle aged, with the right Dutch accent, (who by the way didn't write about this exhibition), I feel a need to respond.
To engage is something heartfelt, urgent, not just now, but also in parallel temporalities, and it is a desire that modestly returned in the many discussions between this year's AICA jury, consisting of Jhim Lamoree, Nanda Jansen and myself. One thing that became clear from those discussions is that we were all somehow grounded in different little pockets of the world, with different voices and different engagements. These discussions led to a selection of exhibitions that nonetheless shared our preoccupations: exhibitions that not only address, but also somehow artistically sublimate the controversies of the time we live in, the society we are part of:
The strong, politically subversive and provocative exhibition 'Fear at the core of Things' by Christoph Schlingensief in BAK, Utrecht;
The visual and conceptual entanglements between a political system and art, its hopes and disillusions, in the exhibition 'Lissitzky – Kabakov, Utopia and Reality' in the Van Abbemuseum, Eindhoven;
The interweaving of historic and contemporary craftsmanship with notions of labour in 'Hand Made' at the Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam;
The life of artworks, its meaning caught between past and future, in the collection presentation 'Once upon a time…The collection now', also in the Van Abbemuseum, Eindhoven.
And, of course: 'The temptation of AA Bronson', here at Witte de With, Rotterdam.
I first met AA during an evening at the art space Rongwrong in Amsterdam, after he had just given a lecture at the Studium Generale at the Rietveld Art Academy. During the lecture that afternoon, AA discussed 45 years in 45 minutes; he talked about his love for books and magazines, the usage of low cost materials and viral projects, the early days of General Idea and his partners for 25 years Felix Partz and Jorge Zontal. He spoke of the self-portraits of General Idea, moving from slightly ironic puns and poodles, to the harsh reality of a crisis that politicians refused to acknowledge or recognize. And then, the question that silenced the audience: How to be an artist after a sharing of 25 years of both art and everyday life, had so abruptly ended? AA ended his lecture with how he became a healer and how his healing practice became part of his art. Something we somehow inexplicably thought to sense that night at Rongwrong.
The friendships, community, collectivity and human caring AA spoke of, with such intimate tone of voice, resurfaced when I visited the exhibition 'The Temptation of AA Bronson' in Witte de With. Feeling both stimulated and deeply moved, I was somehow caught off guard by some of its oversights and confused when trying to pin point these affects back to the exhibition, as art critics tend to do. This was clearly no average solo show nor an average retrospective. Was AA present as artist, as curator, as subject, as catalyst?
He invited all the aforementioned artists, younger and older friends, and some friends that are sadly no longer with us today. It somehow felt so natural to see artists like Louwrien Wijers and Sands Murray Wassink here in this context. Before this exhibition, they had talked often about AA and how his presence as an artist and human being had been so very important to them. Somehow, this exhibition banned the terminology of the artist as curator or notions of collaboration. All artists where present with their own identity and voice, yet spoke and speak to each other and the visitor on a deeper level.
Actually, AA's presence in Witte de With started on the 14th of March 2012 at the time of the waning half moon. He performed a ritual blessing, with no audience at a secret location, to inaugurate Defne's new program here. Although the exhibition 'The temptation of AA Bronson' is no longer here, it feels as though it has shaped the walls of Witte de With. I can still almost smell it; I can still almost see it; the impressive collection of queer zines from Punk times to now; the clinical beds of Marina Abramovic inviting us for a sense of concentration and isolation; the tantric and evocative drawings of General Idea; the beautiful collection of perfumes of Sands Murray Wassink; the mandala of rose petals, carefully laid out by Chrysanne Stathacos; the daunting performance of a man, his body painted, tied to a dog leash; the two large white boxes offering a hint of an unknown ritual that seemed to had taken place just before.
On the top floor an abrupt change in atmosphere: the strong scent of sage suffusing the body immediately and unremittingly; classic vitrines displaying The Ancestors: AA's personal archive of books and curiosa; in the background Dolly Parton singing 'I will always love you' in a video work by Mr and Mrs Keith Murray; the black walls covered with texts from Gustave Flaubert's The Temptation of Saint Anthony; and then: the strange realization of the mirroring of life and death, literally in the darkened exhibition space.
The body, spirit, sex, religion, death, rituals and magic, collaborations and collectivity, all brought together in magic seals, crystals, mirrors, nudes and bodily juices. Objects merged with environments, archives and performative presences that could still be felt without the activating body. Together they invoked perceptions, experiences and recollections as auditory, tactile, aromatic and somatic as they are visual. Speaking to both the mind and body of the visitor, directly through the senses. Its meanings diffused, they resisted capturing, and as Deborah Cherry once wrote: 'any certainty that the sensory affect will have a further effect'. The exhibition somehow touched on different memories too, that did not necessarily have to be personal. It brings to mind other social and historical relations. The artworks of many young upcoming artists and the works of artists that are no longer with us, together brought to life those social and historical memories, and clearly showed how they still exist in the present. Somehow it felt, as if the exhibition itself had exercised some kind of healing session over its visitors and both mourned and redeemed the alternative bodies of history.
'The Temptation of AA Bronson' brought a feeling of generosity towards all the participating artists and artworks, woven together by temptations, as the title suggests. Gustave Flaubert based his work La Tentation de Saint Antoine on the story of the third-century saint who lived on an isolated mountaintop in the Egyptian desert. It reads as a night during which Anthony is besieged by carnal temptations and philosophical doubt. Somehow the work shows, by its very eccentricity, not to say absurdity, the way writing for Flaubert was, for all its obvious external concerns, it was a profoundly personal matter and struggle for perfection. A struggle perhaps reflected in the fact that he wrote three different versions, the last of which he published in 1874.
'The temptation of AA Bronson' opened up new ways of thinking about modern subjectivity. As an exhibition created by a very particular subjectivity it made personal histories, gestures, fears, energies, desires and of course temptations collapse. Exactly because of this subjectivity, it demands a different way of relating to it, it demands from us art critics, a different vocabulary that goes beyond the standard notions of retrospective and collaborative practice, beyond the sensory impulse and immersive environments. Beyond one subjectivity. Beyond one world. And so it is with this that I would like to end this laudation: We are listening, and we do care. Congratulations AA Bronson and Witte de With.
In een feestelijke sfeer werd dinsdagavond in Rotterdam de AICA Oorkonde 2014 uitgereiktaan Defne Ayas, directeur van Witte de With Center for Contemporary Art en de kunstenaar AA Bronson door AICA voorzitter Robert-Jan Muller. De jaarlijkse Oorkonde werd door de AICA Nederland leden toegekend aan Witte de With als bekroning van de tentoonstelling 'The Temptation of AA Bronson'. De toekenning was de uitkomst van een serie van vijf nominaties, vastgesteld door de jury bestaande uit Laurie Cluitmans, Nanda Janssen en Jhim Lamoree. Cluitmans sprak de lofrede uit, die later op deze website te lezen is. Naar aanleiding van de toekenning voerde kunstcriticus Niels van Maanen een interview met AA Bronson. Zijn artikel naar aanleiding van dat gesprek wordt eveneens binnenkort hier opgenomen.
U moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.