Verslag: Een internationaal midzomerdebat over de toekomst van kunstkritiek
Op de langste dag van het jaar kwam er een vraag binnen bij het AICA-bestuur: of we een Nederlandse kunstcriticus wisten om deel te nemen aan een internationaal debat over kunstkritiek in Harstad, in Noord-Noorwegen. Gefinancierd en geïnitieerd door het Noorse stimuleringsfonds voor Noorse dans en theater, PAHN, beeldende kunstcritici waren van harte welkom. Enige struikelblok: het debat was over zes dagen.
Na kort overleg binnen het AICA-bestuur en wat aanpassingen in mijn agenda stond ik zo op 26 juni in mijn winterjas op het vliegveld van Narvik. De vlucht van Oslo naar het noorden had even lang geduurd als die van Amsterdam naar Olso, tijd genoeg om een begin te maken met het herlezen van Hermans' Nooit meer slapen. Bij mijn aankomst om elf uur 's avonds was de zon nog niet ondergegaan, dat zou hij pas op 22 juli weer doen. Het was bewolkt en fris, maar ik had wel meteen een eerste muggenbeet te pakken.
Het debat over de kunstkritiek werd georganiseerd in het kader van het jaarlijkse theaterfestival in Harstad, Festspillene Nord-Norge oftewel Arctic Arts Festival. Een klein festival van een week dat de 'noordelijke kunst' wil stimuleren en tonen, het bestaat sinds 1965. Nadruk van het festival ligt op theater en dans, daarnaast is er ook een kleine tentoonstelling (die ik helaas niet kon bekijken omdat er in de ruimte een lezing werd gehouden – in het Noors) en straattheater. Financiering komt, naast de subsidie van Noorse staat, vooral van Statoil (tegenwoordig Equinor) het Noorse olie- en energiebedrijf dat ook de grootste werkgever is in Harstad en omgeving.
Harstad is een havenstadje met overwegend liefdeloze architecuur van zo'n 25.000 inwoners. De festivallocaties lagen zo dicht bij elkaar dat de organisatie geen plattegrond had gemaakt. Voor het besloten debat over kunstkritiek, dat plaatsvond in een ruimte boven een restaurant, waren negen internationale kunstcritici uitgenodigd (China 2x, Japan, VS, Finland, Zweden, IJsland, Denemarken en ik uit Nederland) en daarnaast waren er drie Noorse critici die de ontmoeting inhoudelijk hadden voorbereid. Na een korte introductie en voorstelronde kwamen er twee presentaties.
Mette Garfield uit Denemarken vertelde over de Kunstkritikerskolen (school voor kunstcritici) die is opgericht vanuit het dagblad Politiken, Garfield was nauw betrokken bij de opzet en organisatie daarvan. Gebaseerd op het model van de politici-school van Politiken werkt de kunstkritiekschool met acht mentoren, wekelijkse bijeenkomsten gedurende 3 maanden met schrijfles en inspiratie-avonden. Er was veel belangstelling: er waren 180 aanmeldingen, uiteindelijk zijn er 42 studenten geselecteerd, allen onder de 30 jaar. Grote (open) vraag: is er genoeg werk voor al die critici?
Na een middagspauze gaf Axel Andersson uit Zweden een presentatie over Kritiklabbet.se: een net afgerond Zweeds onderzoeksproject van twee jaar naar de toekomstmogelijkheden van kunstkritiek, gefinancierd door de Bonnier mediagroep (een concern à la Springer, met 175 ondernemingen in 15 landen). Het onderzoek ging in drie richtingen: experimenten, publicaties en kennis. Experimenten bijvoorbeeld in de vorm van een wekelijkse nieuwsbrief voor poëziepubliek, dat bleek heel goed te werken. En bijvoorbeeld naar Spaans voorbeeld toneelkritiek direct aan de makers door te geven, vanuit het publiek. Publicaties kwamen er van studenten, na goedkeuring van de organisatoren en na (veel) redigeren. Kennisontwikkeling was de belangrijkste activiteit, er komt ook een boek met de bevindingen over de toekomst van kunstkritiek. Daarin gaat het oa over de band met het publiek, dat de lezers nooit apart voor kunstkritiek betaalden, dat het redactieproces essentieel is voor zowel geld, kwaliteit en kennis, en dat een oplossing zou kunnen zijn dat culturele instituten betalen voor de kritiek (zonder daar redactionele invloed op uit te oefenenen.)
Na afloop was er ruimte en tijd voor het uitwisselen van ervaringen en ideeën, waarbij bleek dat de verschillen tussen grote en kleine taalgebieden groot was, en dat ook ultramoderne technologie invloed kan hebben op de kunstkritiek, en dat doelgroepen internationaal sterk kunnen verschillen. Zo vertelde de Chinese theaterdirecteur dat zijn publiek vooral uit jongeren bestaat, en dat die elkaar vooral wijzen op goede en interessante voorstellingen via een app. Zijn grootste zorg is het publiek te behouden zodra ze trouwen en kinderen krijgen. De enige danscriticus uit IJsland was ook aanwezig: ze wordt vaak binnengehaald als een beroemdheid omdat er zoveel afhangt van haar oordeel.
's Avonds en de volgende dag was er tijd en gelegenheid om twee theatervoorstellingen te bezoeken – beiden van een lokaal toneelgezelschap, beiden ook erg expermimenteel -, om met de veerpont een rondvaart te maken langs geïsoleerde eilandjes en meeuwenkolonies, en zelfs om met de Scandinaviërs van de sauna gebruik te maken, met uitzicht op de baai. De zon kwam pas de laatste dag achter de wolken vandaan, net te laat voor mijn kans op een middernachtszon. Maar na drie nachten zonder duisternis was ik thuis net zo blij toen het eindelijk donker werd.
Joke de Wolf, secretaris AICA Nederland